De beste manier om je kind te leren praten, is door zelf veel met hem te babbelen, door voor te lezen, liedjes te luisteren en alles te benoemen wat je doet. Waarschijnlijk heeft je peuter zijn eerste woordjes rond zijn anderhalf jaar al gezegd. Tegen de tijd dat hij vier wordt, kan hij al echte zinnetjes maken. In de tussentijd zal de spraak zich ontwikkelen. Misschien gebruikt je peuter nu al wel twee tot vijf woordjes in een zin.
Help, hij praat niet
Bij het ene kind gaat de spraakontwikkeling sneller dan bij het andere. Op het consultatiebureau zullen ze in de gaten houden in hoeverre je kind ‘op schema’ loopt. Laat je daar niet gek door maken: ieder kind ontwikkelt zich op zijn eigen tempo. Het kind dat nog niet veel praat, is zijn leeftijd motorisch wellicht al ver vooruit. Vaak is het ook zo dat kinderen ineens een inhaalslag maken. Misschien komen er straks ineens hele volzinnen uit! Ten slotte zegt praten niks over intelligentie. Algemeen bekend is dat Einstein pas op zijn vierde begon met praten. Ondertussen kun je de taalontwikkeling uiteraard blijven stimuleren. Let wel, op een leuke en speelse manier, het moet geen issue worden.
Taalontwikkeling stimuleren
Praten is gezellig en leren praten moet iets leuks zijn. Maak het tot een integraal onderdeel van de dag. Benoem de dingen die je samen doet, ziet en beleeft gedurende de dag. Klets maar raak, des te groter wordt zijn woordenschat.
Lees boekjes voor en laat je kindje soms de plaatjes benoemen of aanwijzen op de pagina’s. Maak het op deze manier wat interactiever. Lees ook voor wat er staat, ook al denk je dat het nog te moeilijk is.
Het breidt juist zijn woordenschat uit! Voeg desnoods toe: ‘dat betekent …’
Praat in gewone taal tegen je kind, maak er geen babytaal van. Er is niks mis met zijn begripsvermogen.
Dwing je peuter niet om te praten. Probeer niet aan wensen van de omgeving toe te geven om te horen ‘hoe goed hij al praat’.
Als je kind wat wil vertellen, neem dan rustig de tijd en geef hem voldoende aandacht.
Maakt je kindje een foutje tijdens het praten, benadruk het dan niet. Luister naar wat hij te zeggen heeft. Steeds verbeteren maakt hem onzeker. Je kunt een verbetering verpakken in je antwoord. Als hij zegt: ‘Ik heb mijn jas opgehangt’, kun je zeggen: ‘Goed zo, je hebt je jas opgehangen!’
Als je kind stottert, zeg dan niet: ‘Haal diep adem en begin opnieuw’. Dan voelt je kind dat hij het nu foutloos moet doen. Dat maakt hem onzeker. Je kunt beter zelf langzamer gaan praten, dan weet je kind dat snel praten niet nodig is.